De moord op kapitein Johan Charles de Quant

De moord op kapitein Johan Charles de Quant

In 1929 werd ons familielid Johan (Joop) Charles de Quant vermoord in Borneo. Door verschillende bronnen te combineren, kunnen we een idee krijgen van de omstandigheden rond zijn dood.

In maart 1929 vertrok een groep van vier Amerikanen op expeditie naar het eiland Borneo. De expeditieleider was dr. Seelmann. Een van de expeditieleden, de radio-operator Wells, hield een dagboek bij van de expeditie en het contact dat ze hadden met Johan Charles, Dit wordt naverteld in een boek over radioamateurs genaamd ‘the world of Ham Radio 1901 – 1950’ van Richard A. Bartlett:

Dit eiland is tropisch, warm en vochtig, met moerassen langs de zuidelijke en zuidwestelijke laaglanden, terwijl bergen in het binnenland tot meer dan 4.000 meter stijgen. Onder de torenhoge bomen van het regenwoud bevonden zich minstens 15.000 soorten bloeiende planten (negen procent van het wereldtotaal) en 185.000 diersoorten (zestien procent van het wereldtotaal). Tijgers, olifanten en neushoorns behoorden tot de fauna die het eiland bewoonde. Toen de expeditie vertrok, was een deel van het eiland nog onontgonnen. Kannibalisme en oorlogvoering onder de inheemse volkeren bestonden nog steeds. In 1929 had de moderniteit nauwelijks vat op Borneo.

Hun eerste glimp van Borneo was niet bemoedigend. ‘De hitte,’ herinnerde Wells zich, ‘leek onze kleine stoomboot langs de kust te ontmoeten. De kustlijn was onbepaald en leek een nogal deprimerend doolhof van moeras en jungle.’ Ze landden aan de uiterste zuidkant van het eiland, in Kalimantan bij de nederzetting Bandjarmasin, met veertigduizend inwoners, van wie er slechts een paar honderd blanken waren. Van daaruit begon de expeditie de Barito rivier op te varen aan boord van een kleine Nederlandse rivierboot, de Niagara. Soms werd de vooruitgang bijna geblokkeerd doordat de hyacinten van oever tot oever groeiden. Wells was gefascineerd door de flora en fauna: de vreemde geuren van het oerwoud, de felgekleurde tropische vogels die overvliegen, de kuddes kwetterende apen die langs de oevers speelden, af en toe een wild zwijn of hert dat voorzichtig zijn dorst leste, de krokodillen of slangen die zweefden. door het modderige, trage water leken ze allemaal te zeggen: “Dit is de weg naar avontuur en de echte dingen van het leven.”

Na een week bereikte de Niagara het dorp Poerock Tjahoe (Poeroek Tjahoe), de laatste Nederlandse militaire buitenpost aan de Barito, tweehonderdvijftig mijl uit de kust, en stierf op de evenaar. De blanke bevolking bestond uit de postcommandant en ‘controleur’ Johan Charles de Quant, twee jonge luitenants, en een arts. Poerock Tjahoe zou het hoofdkwartier van de expeditie zijn.

Onze familielid Kapitein De Quant was aangesteld als controleur (een post op het middenniveau in het koloniale overheidssysteem) voor een deel van centraal Borneo dat groter was dan heel Nederland. Hij was de oudste van drie zonen van Johan Hendrik de Quant en Christina Ruempol. Johan Charles was de kleinzoon van Johannes en Christina, de grondleggers van de Nederlands-Indische tak van onze familie (zie de familie stamboom).

Toen de expeditieleden gewend waren aan de hitte en vochtigheid, werden er plannen gemaakt voor het verkennen van de bron van de ‘verraderlijke Murun-rivier’, een gebied dat nog nooit door een blanke man is gezien, terwijl er ook werd gezocht naar het nomadische Punan Dayak-volk. De compagnie vertrok in boten met de hulp van kapitein De Quant, vijf voor moord veroordeelde dwangarbeiders en enkele inheemse helpers. Na drie dagen waren ze aan de rand van de Kiham Hatas, de langste stroomversnelling van Borneo, ‘600 meter van waterwoede’. Wells voegde eraan toe: De daaropvolgende maand was één doorlopend verhaal over de strijd van de mens tegen de elementen. Er waren dagen van hard peddelen, dagen van braden in de intense hitte; plotselinge buien zouden ons doordrenken; dan zou het geringste briesje ons tot op het bot doen afkoelen; zwermen insecten gunden ons geen rust. Er moesten stroomversnellingen, watervallen, versmallingen en draaikolken worden geconfronteerd, waar de geringste beoordelingsfout de vernietiging voor iedereen zou kunnen betekenen. We hadden het te druk en waren te moe om gehoor te geven aan geruchten over onvriendelijke inboorlingen. Eindelijk kwamen ze aan in Toembang Topus, het laatste dorp aan de Murung en dicht bij de bovenloop.

Ze moesten hun verkenningstocht voortzetten zonder kapitein De Quant, die zaken had in een ander afgelegen dorp. Weken later, maar terwijl de expeditie nog in Borneo was, werd kapitein De Quant op minder dan een uur lopen van het kamp op brute wijze vermoord.

Wat is er gebeurd?

Wat is er gebeurd dat tot de moord heeft geleid? Er is een oud krantenartikel dat moeilijk leesbaar is maar enig licht werpt op de zaak. Het lijkt er op dat kapitein De Quant de kampong (dorp) Maroentoe bezocht en hadji Doerasit confronteerde met een stuk hout ter waarde van 50 gulden dat drijvend in de rivier werd gevonden (Een hadji is iemand die op bedevaart (hadj) is geweest naar Mekka. Een bedevaartganger geniet vaak enig aanzien).

Mogelijk claimde de Nederlandse koloniale overheid rechten op de verkoop van boomstammen. In ieder geval waren die boomstam en anderen genummerd door kapitein De Quant en wilde Doerasit weten waarom hij dit had gedaan. Er ontstond een ruzie waarbij Doerasit een mes trok en kapitein De Quant meerdere malen neerstak, waarna hij in de rivier viel en stervend of dood werd opgepakt door een assistent.

Het rapport van Wells vervolgt met te zeggen dat ze die dag op de hoogte kwamen van de moord. Me vreesde dat de moord op de overheidsdienaar kon leiden tot een opstand onder sommige groepen. Om de Nederlandse koloniale regering te informeren zodat deze actie kon ondernemen, moest een tocht ondernemen per boot naar de kust en terug, een kwestie van twee weken. Inwoners van het hele gebied waar de expeditie kampeerde, hadden tegen die tijd kunnen worden afgeslacht. Via de radio van de expeditie ging het bericht echter naar de hamstations (radioamateur) KAIAF in Fort Mills (VS), van daar naar KAICY in Manilla (Filippijnen) en vandaar naar Bandjarmasin, waar de Nederlanders nog dezelfde nacht het bericht van de moord ontvingen . De radio van Wells bleef via deze relais de Nederlanders helpen en hielp meer geweld voorkomen.

Dit bericht wordt bevestigd door een ander krantenartikel dat ik vond over de begrafenis van de kapitein, van de Preanger Bode:

Dit artikel vertelt over de begrafenis van Johan Charles de Quant. Hij had zojuist de erepenning voor 15 jaar dienst gekregen, die in Poroek Tjahoe arriveerde toen zijn lichaam daar werd gebracht. De leider van de expeditie, dr. Seelman, sprak tijdens de begrafenis. Hij sprak zijn dank uit aan de kapitein en zei dat De Quant diensten van onschatbare waarde aan de expeditie had geleverd. Dhr. Seelman was vanuit Poeroep Tjahoe afgereisd om ter nagedachtenis een krans te leggen.

Op 25 december 1929 ontving Christina de Quant – Rumpol, zijn moeder, per telegraaf bericht van de dood van haar zoon op Borneo.

Johan Charles was getrouwd met Johanna van Wicheren. Ze kregen twee kinderen, Tine Pauline en Johan Willem. Deze laatste emigreerde na de Tweede Wereldoorlog als volwassene naar de VS (Californië). Zijn nakomelingen wonen nog steeds in de VS.

Door Wouter de Quant



Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *